Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9745

Datum uitspraak2000-02-07
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2000/067
Statusgepubliceerd


Indicatie

Strafrechtelijke veroordeling tot betaling van schadevergoeding i.v.m. sexueel misbruik vormt afwijzingsgrond en bovendien acht het hof het onwenselijk dat op een dergelijke schuld niet meer betaald zou hoeven worden.


Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem Arrest in de zaak van: X., wonende te P., appellant, procureur: mr J.M.J. Huver. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 25 januari 2000, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof per fax op 1 februari 2000, is appellant (hierna te noemen: X. ) in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis, waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. 2.2 Bij voormeld beroepschrift heeft X. het hof verzocht het bestreden vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling definitief op hem van toepassing te verklaren. 2.3 Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken. 2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 februari 2000, waarbij X. is verschenen in persoon, bijgestaan door mr J.J.D. de Leur, advocaat te Zwolle: 3 De motivering van de beslissing in hoger beroep 3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld. 3.2 X. betwist in hoger beroep dat hij ten aanzien van het ontstaan van de schuld terzake van de immateriële schadevergoeding van f 5.000,-- die hij aan zijn dochter dient te voldoen vanwege sexueel misbruik, niet te goeder trouw is geweest. Hij voert aan dat de goede trouw in de zin van artikel 288 Faillissementswet beoordeeld dient te worden naar het moment van het ontstaan van de schuld en dat hij op het moment van het verrichten van de handelingen waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld, niet willens en wetens een schuld is aangegaan waarvan hij wist dat hij die niet zou kunnen voldoen. Bovendien is X. van mening dat de onderhavige schuld slechts een klein onderdeel van de totale schuldenlast uitmaakt en dat wat betreft de overige aanwezige schulden de rechtbank niet van oordeel is geweest dat deze te kwader trouw zijn aangegaan, zodat het niet redelijk is de toepassing van de schuldsaneringsregeling te weigeren vanwege het bestaan van deze ene schuld uit misdrijf. 3.3 Het hof is van oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Het hof overweegt daartoe het volgende. Vaststaat dat X.: op 10 december 1998 strafrechtelijk is veroordeeld tot onder meer het betalen van schadevergoeding - in verband met sexueel misbruik - aan zijn dochter. Zijn betoog dat de desbetreffende handelingen mede zijn te wijten aan omstandigheden die hem niet helemaal zijn toe te rekenen, laat onverkort dat hij strafrechtelijk is veroordeeld. De schuld vloeit voort uit een misdrijf zodat X. ten aanzien van het ontstaan van deze schuld niet te goeder trouw is. Daarnaast zou toewijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling tot de in de genoemde omstandigheden onwenselijke consequentie leiden dat er na de looptijd van de schuldsaneringsregeling geen betaling meer aan zijn dochter hoeft plaats te vinden. De beslissing Het hof, rechtdoende in hoger beroep: bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 25 januari 2000. Dit arrest is gewezen door mrs Houtman, Van Raalte en Smeeïng-Van Hees, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2000.